BASISCURSUS DIABETES BIJ EEN KIND: THEORIE – HOOFDSTUK 1 (demo)
Begrippen uit dit hoofdstuk
Diabetes mellitus
Een ziekte van het stofwisselingssysteem waarbij er sprake is van verhoogde bloedglucosespiegels door een tekort aan insuline.
Insuline
Het hormoon dat zorgt dat cellen glucose uit het bloed kunnen opnemen. Zonder insuline kan glucose de cel niet in.
Glucose
Glucose wordt dankzij insuline vanuit het bloed opgenomen in de lichaamscellen. Glucose in de cellen is de energiebron voor de werking van organen en spieren. Bij te weinig insuline blijft de glucose in het bloed en wordt de glucosespiegel in het bloed te hoog. Dat geeft klachten en is op lange termijn schadelijk voor het lichaam.
Materialenbox
Glucosesensor met meting van 2,6
Een geknikte canule verstoort insulinetoediening
Voedingsetiket
Aanduiding van glucosemeting >30mmol/L
Van links naar rechts: sensor, infuus-set, verstevigingspleister, draagband insulinepomp, (nét zichtbaar) pomptasje
Diverse insulinepompen
Diabetes mellitus
Diabetes mellitus is een verzamelnaam van ziektes waarbij de bloedglucosespiegels verhoogd zijn. De brandstof ‘glucose’ (wordt later toegelicht) zou moeten worden opgenomen vanuit het bloed in de lichaamscellen, door de aanwezigheid van het hormoon insuline. Bij diabetes is er gebrek aan insuline en wordt de glucose niet of onvoldoende opgenomen. Insuline wordt in de pancreas oftewel de alvleesklier geproduceerd door de Eilandjes van Langerhans.
Bij type 1 diabetes (T1DM) is er geen eigen insuline aanwezig. Hier gaat deze cursus over. Type 2 diabetes (T2DM) is er te weinig eigen insulineof werkt de insuline onvoldoende. Sommige mensen hebben in de eerste tijd na de diagnose nog enige insulineproductie. Deze fase heet de honeymoonfase en eerst is er minder insuline nodig, wat verwarrend kan zijn. Terwijl zeker is dat de insulineproductie op een dag helemaal zal stoppen. Zonder insuline kan een mens niet lang meer leven.
Diabetes mellitus betekent ‘honingzoete doorloop’. Als glucose onvoldoende uit het bloed wordt opgenomen stijgt het glucosegehalte van het bloed: bloedglucose. Die glucose houdt water vast, waardoor het symptoom van veel plassen ontstaat. De urine wordt zoet en plakkerig. De Griekse wetenschappelijke naam Diabetes Mellitus betekent “honingzoete doorloop” en daarom wordt diabetes ook suikerziekte genoemd.
De behandeling van diabetes is gericht op balans (evenwicht) tussen glucose en insuline. Diabetes is grillig en grimmig en daardoor is het moeilijk. Bij een jong kind gaat het om het herkennen van de omstandigheden die van invloed zijn op de bloedglucose en daarnaar te handelen. Denk daarbij aan voeding, lichamelijke activiteit, ziekte, koorts, spanning en opwinding.
Naar genezing van diabetes wordt veel onderzoek gedaan, maar is momenteel nog niet mogelijk (2022)
Probleem
Het bereiken van en het proberen te behouden van het juiste evenwicht van insuline en bloedglucose vraagt veel inspanning. Dat vereist specifieke kennis. Voor kinderen is dat complex omdat:
- Kinderen het nog volledig niet kunnen begrijpen
- Kinderen kunnen de handelingen nog niet
- Als ze de handelingen kunnen, kunnen ze de context vaak nog niet begrijpen. Overleg met de aanwezige volwassenen is altijd nodig
- Kinderen zijn in de groei, en hebben in het algemeen geen regelmatig leefpatroon. Hierdoor is er vaak geen stabiele instelling. De vragen “Is de diabetes al ingeregeld?” en “Wanneer is je kind stabiel?” getuigen van onbegrip van de aandoening en zijn zelfs erg belastend voor ouders en kind
- Een kind heeft om evenwichtig op te groeien ook bevestiging, een positieve omgeving en een gezond zelfbeeld nodig.
Doel van de diabetesbehandeling
Voortaan draait alles om een bepaalde waarde in het bloed: de bloedglucose. Dat is belangrijk voor de gezondheid en de groei nu, en op de lange termijn.
- Normoglycaemie = een normale bloedglucose . Dit is tussen 4 en 8 millimol per liter ( afgekort mmol/L of 70-140 milligram per deciliter (afgekort mg/dl) ( in Nederland rekenen we glucose in mmol/l in veel andere landen mg/dl. 1 mmol/l is 18 gram per dl)
- Normale lichamelijke groei
- Afwezigheid van acute ontregelingen
- Voorkomen van complicaties op de lange termijn.
De rol van schoolmedewerkers, oppassers en naasten is vooral ‘momentmanagement’: zorg dat dit moment en de komende uren veilig zijn.